Tcha Limberger: de kracht van kennis, kunde en een groot hart
Tekst: Mischa Andriessen
Foto's: Eric van Nieuwland
Een lang aangehouden noot op de viool, geleidelijk voegt zich daarbij zacht de polyfone zang van tenor, mezzosopraan en sopraan, tot de harmonie abrupt en onherroepelijk verbroken wordt door de zeldzaam intense kreet van een man, de schreeuw neemt hooguit tien seconden in beslag, maar de mentale nagalm, de weerslag van dit roepen vanuit het diepst van het hart, blijft de luisteraar nog tijden bij, misschien wel diens leven lang.
De eerste minuut van Sfogava Con Le Stelle, het stuk waarmee het adembenemende project I Silenti opent, is een van de meest ontroerende minuten muziek. Dat komt door de klasse van componist Fabrizio Cassol die op basis van Claudio Monteverdi’s madrigalen een meesterwerk heeft voortgebracht. Dat komt evengoed door de klasse van de in Brugge geboren Belgische multi-instrumentalist en zanger Tcha Limberger die in de zo-even beschreven paar seconden een veelomvattend verhaal vertelt. Eentje die in die luttele tellen een venster opent op de geschiedenis van de Manouche en Sinti. Door dit venster valt het licht zo scherp en helder binnen, dat het onmogelijk is niet te zien wat zich erachter bevindt: I Silenti breekt de stilte en toont op een onvergetelijke manier de vervolgingsgeschiedenis van de Manouche en Sinti. Het is een drama waarvan al te vaak weg weggekeken is.
In die tien tellen durende kreet komen minstens drie belangrijke kwaliteiten van Limberger samen: een verbluffende muzikale techniek, een grote kennis van zaken (je hoort dat Limberger weet wat hij zingt, weet waarover hij het heeft) en niet in het minst, de grote overgave en betrokkenheid waarmee hij muziek benadert. In een interview vertelt Tcha dat hij geen enkele affiniteit heeft met muziek die hem niet emotioneel raakt. Maar van muziek die hem wel raakt wil Limberger het naadje van de kous (of zelfs meer) weten. Toen hij als tiener gegrepen werd door de muziek, die in de volksmond al te gemakkelijk wordt afgedaan als Hongaarse zigeunermuziek, begon hij die muziek niet alleen in al zijn finesse te bestuderen, maar daarnaast ook de Hongaarse taal te leren. Zelfs tot op het punt dat Tcha die moeilijke taal dermate goed beheerste dat hij, naar eigen zeggen, inmiddels onmiddelijk aan de accenten van het spel van een musicus kan horen of deze het Hongaars wel of niet machtig is. Steeds opnieuw geeft Limberger blijk van het besef de complexiteit van elke cultuur, muziekstijl en geschiedenis. Illustratief voor zijn oog voor detail is, dat Limberger de interviewer die hem vraagt naar de essentie van zijn muziek helemaal mee terugneemt naar zijn het feitelijke begin: zijn vroegste jeugd.
Authenticiteit
Limberger wordt geboren in 1977. Zijn moeder is Vlaamse, zijn vader Manouche (de in België meer courante naam voor een West-Europese zigeunerstam die in Nederland meestal met Sinti wordt aangeduid). Muziek is van meet af aan nabij en belangrijk. Tcha is de kleinzoon van de legendarische violist Piotto Limberger, die tevens een familieorkest begint waarin Tcha aanvankelijk als gitarist ook te spelen komt. Dat de jonge Tcha voor de gitaar kiest, is weinig verbazend aangezien de familie meerdere fameuze gitaristen telt, waaronder zijn vader Vivi en Stochelo Rosenberg. Toch komt in Tcha’s jonge jaren de liefde voor de gitaar vooral ook ergens anders vandaan. Hij werd als kind gegrepen door de Flamenco. Althans, door de daarop nogal los geënte stijl van de toentertijd (zeker in Frankrijk) zeer populaire gitarist Manitas de Plata. Limberger: 'Ik had al wel vrij snel succes. Mensen vonden het leuk, zo’n dreumes die vol overgave op zijn gitaar tekeergaat. Maar mij zinde het al vlug niet dat ik in wezen zo weinig van die muziek afwist.’
Het blijkt een rode draad in Limbergers loopbaan: hij neemt geen genoegen met een oppervlakkige kennis en benadering van de muziek die hij speelt. Limberger veroordeelt anderen niet. Hij vindt het best dat Manitas de Plata indertijd als zogenaamd Flamenco-gitarist de New Yorkse Carnegie Hall plat speelde, terwijl de Fransman op de keper beschouwd nauwelijks iets van Flamenco wist, maar zelf wil en zal Tcha de diepte ingaan. Dat begon al met de muziek die hij als jongeling met zijn familie speelde. Muziek die vaak het label Gypsy Jazz krijgt, maar waaraan Limberger zelf liever refereert als Django Reinhardt stijl. Die drang naar wezenlijke kennis werd nog belangrijker toen Limberger in de ban raakte van de Magyar Nota (letterlijk het Hongaarse lied): een muziekstijl die begin negentiende eeuw ontstond en die een verfijning dan wel verburgerlijking was van de veel rauwere muziek die op het Hongaarse platteland werd gespeeld. Om in de Magyar Nota te kunnen doordringen, toog Limberger naar Boedapest. Hier merkte hij op dat de muziek waar hij zo van hield, in het land van herkomst veel minder geliefd was. Maar, daarnaast begon hij ook talloze nuances en lokale verschillen te herkennen, deze hij in zijn interpretatie van de muziek ging verwerken.
Hij richtte Tcha Limberger’s Budapest Gypsy Orchestra op, maar ook Tcha Limberger’s Kalotaszeg Trio waarin hij zich specifiek richtte op de muziek uit Transsylvanië (een streek die eens Hongaars was, maar thans bij Roemenië hoort). Vanuit daar heeft Limberger zich, in verschillende bezettingen, gewijd aan muziek uit onder meer Roemenië, Turkije en Griekenland. Die intensieve kennisneming van verschillende soorten muziek heeft Limberger veel geleerd over de moeilijkheid, al dan niet onmogelijkheid om grip te krijgen op de authenticiteit. Was er bijvoorbeeld eerst de kerkmuziek die geleidelijk in de volksmuziek doordrong? Of was het andersom en gebruikten componisten van kerkelijke muziek bij het volk al bekende melodieën om de stichtelijke boodschap makkelijker te kunnen overbrengen? In de koralen van Johann Sebastian Bach barst het bijvoorbeeld van de volksmelodieën, dus wie zal het zeggen?
Interessant is dat Limberger vaak over vernieuwing spreekt op een gewetensvolle en bescheiden manier, in die zin dat hij dikwijls stelt niet aan het vernieuwen van een stijl toegekomen te zijn. Andermaal toont dat zijn betrokkenheid bij en kennis over de muziek die hij speelt, en die hij domweg te goed kent om met een oppervlakkige aanpassing tevreden te zijn, laat staan die als een vernieuwing te zien.
Wezenlijke keuzes
In deze boeiende ontwikkeling van Limbergers loopbaan is vooralsnog ongenoemd gebleven dat hij naast de gitaar ook klarinet en viool leerde spelen. De keuze voor laatstgenoemd instrument kwam mede voort uit de constatering dat met het overlijden van Tcha’s geliefde grootvader Piotto het familieorkest geen violisten meer kende. Des te dieper Limberger in de Hongaarse muziek doordrong, des te meer raakte hij ervan overtuigd een keuze te moeten maken en hij de klarinet ofwel de viool zou moeten laten vallen. Limberger: ‘Dat was een heel moeilijke keuze. Op klarinet was ik op een punt gekomen dat ik erop kon spelen wat en hoe ik wilde spelen. Voor de viool lag dat moeilijker. Ik ben met het spelen van dat instrument opmerkelijk laat begonnen en in die zin was het een gok: zou ik het noodzakelijke niveau wel halen?’
Zo intens als Limberger zingt, zo intens speelt hij ook viool: met een emotionerende klank, felle aanstrijk en indringend hoge, maar net nog prettige en niet schelle toon die de maestro’s in de Hongaarse muziek wel weten te realiseren. Hij heeft die onvoorstelbaar vloeiende frasering. Hij heeft de honger, de zelfkennis en is met niets tevreden. Limberger is connaisseur en amateur ineen, die tot in detail weet wat hij doet en waarom en bovendien dat iedere musicus eindeloos leert. Met oprecht plezier vertelt Tcha dat hij tijdens de Corona-crisis veel heeft kunnen studeren. Zo leerde hij hoe hij met andere snaren (darmen) een nieuw, verfijnder geluid bereikt. Daarnaast vertelt hij over hoeveel hij van zijn vrouw mee kreeg: een steengoede klassieke violiste.
En dat terwijl hij al zo fantastisch goed was! Dat blijkt wel uit zijn geweldige plaat I Silenti, zijn prachtige aan Griekse muziek gewijde trio Tatavla dat in het najaar in Nederland speelt, zo ter zake en tegelijk zo emotioneel of het Mediterranean Quartet dat, met Limberger voorop prachtige melodieën voortbrengt. Invoelend en beheerst gespeeld. Steeds komen bij Limberger dezelfde kwaliteiten samen: het weten, het willen, het kunnen en het voelen.
Terug naar die schreeuw, die tien tellen waarin zo veel samenkomt. Wie anders heeft zo’n hartenkreet in zijn macht? Wie weet er zo goed waarover hij het heeft en is tegelijkertijd technisch in staat staat zo intens over de brengen wat hij voelt? Limberger weet dat muziek de meest bizarre omzwervingen kent, maar uiteindelijk steeds vanuit dezelfde plaats komt: het hart. Er is het spreekwoord dat rept over het hart op de tong hebben en dat over onverbloemd spreken gaat. Dát gezegde zou Limbergers motto moeten zijn. Want, als iemand het hart op de tong heeft, dan is hij het. Er zijn voorbeelden in overdaad, maar die tien seconden van I Silenti volstaan.